Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de dividendbelasting 1965

 

Artikel 11a
1
Een inhoudingsplichtige die voor de heffing van de vennootschapsbelasting is aangemerkt als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 mag op de ingevolge artikel 7, vierde lid, op aangifte af te dragen belasting een vermindering toepassen wegens ten laste van hem ingehouden dividendbelasting en buitenlandse bronheffing.
2
De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het gezamenlijke bedrag van de ten laste van de inhoudingsplichtige ingehouden dividendbelasting en buiten Nederland ingehouden en drukkende belastingen aan de bron op de opbrengsten van aandelen, winstbewijzen en geldleningen, voor zover deze dividendbelasting en buitenlandse bronheffingen zijn ingehouden op een tijdstip dat de inhoudingsplichtige is aangemerkt als beleggingsinstelling als bedoeld in het eerste lid en deze belastingen nog niet eerder in mindering zijn gekomen. Een buitenlandse bronheffing wordt daarbij in aanmerking genomen tot een maximum van 15% van de opbrengst waarop zij drukt, en vervolgens verminderd met het bedrag waarvoor niet in Nederland wonende of gevestigde uiteindelijke gerechtigden - anderen dan bedoeld in artikel 10, derde lid - die een belang hebben in de inhoudingsplichtige, bij dooruitdeling van de opbrengst waarop de bronheffing betrekking heeft, op grond van de Belastingregeling voor het Koninkrijk dan wel een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting recht zouden hebben op een vermindering of teruggaaf van dividendbelasting. De eerste volzin is slechts van toepassing op belasting naar opbrengsten met betrekking waartoe de inhoudingsplichtige de uiteindelijk gerechtigde is; artikel 4, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
Indien de inhoudingsplichtige als dochtermaatschappij deel uitmaakt van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden de ten laste van haar ingehouden dividendbelasting en buitenlandse bronheffingen voor de toepassing van de vermindering op de voet van het eerste lid toegerekend aan de moedermaatschappij van die fiscale eenheid. Ingeval vóór het tot stand komen van die fiscale eenheid ten laste van de inhoudingsplichtige dividendbelasting en buitenlandse bronheffingen zijn ingehouden die nog niet op de voet van het eerste lid tot een vermindering hebben geleid, worden zij toegerekend aan de moedermaatschappij. Bij een verbreking van de fiscale eenheid blijven dividendbelasting en buitenlandse bronheffingen die nog niet op de voet van het eerste lid tot een vermindering hebben geleid, achter bij de moedermaatschappij.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •